De overheid laat het aan ons om te beslissen of we nog groenten uit onze tuin willen eten. Dirk Holemans vindt dat ze zelf moet leren om risico’s zoals schadelijke chemicaliën te beheersen.
Dat de grond rond de 3M-site vervuild is met de schadelijke, niet-afbreekbare chemische stof PFOS, is de zoveelste wake-upcall. We slagen er als samenleving niet in om om te gaan met de risico’s die we zelf creëren. Al in 1986 muntte de Duitse socioloog Ulrich Beck het begrip ‘de risicomaatschappij’ in zijn gelijknamige boek. Een centraal idee daarin is dat van ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’: het gegeven dat natiestaten niet in staat zijn de risico’s verbonden met de naoorlogse industrialisering te beheersen. Beck omschrijft die periode als de ‘tweede moderniteit’.
Voordien waren risico’s veelal beheersbaar in tijd en ruimte. Met de komst van onder meer kerncentrales en dus ook kernafval veranderde dat radicaal. Ook de grootschalige productie van nieuwe categorieën van chemische verbindingen past daarin. We produceren nu op massieve wijze chemicaliën die zich ongebreideld verspreiden in tijd en ruimte. Het voorbeeld van PFAS, de groep waartoe PFOS behoort, is sprekend, ze heten niet voor niets forever chemicals, ze verdwijnen nooit meer en ze zitten overal.
Twintig jaar te laat
Een cruciale reden waarom moderne natiestaten nieuwe risico’s niet kunnen beheersen, is verbonden met het klassieke vooruitgangsdenken. Want het gaat om risico’s die in veel gevallen net door vooruitgang veroorzaakt zijn. De economische expansie waarop onze welvaartsgroei was gebaseerd, blijkt nu ons welzijn te ondergraven. Om het met een boutade te zeggen: vijftig jaar geleden keken ouders reikhalzend uit naar nieuwe petrochemische fabrieken om de welvaart voor hun kinderen te vergroten, vandaag vragen ouders zich angstig af of de massieve uitstoot van gifstoffen en broeikasgassen de toekomst niet op het spel zet.
Omdat we vastzitten in expansiedenken, proberen we de risico’s voor een stuk weg te moffelen om die ‘vooruitgang’ niet in het gedrag te brengen. Het onvermogen van het systeem leidt tot een gedwongen individualisering van risico’s, we moeten nu bijvoorbeeld zelf beslissen of we nog groenten uit onze tuin eten. Of we krijgen dat advies twintig jaar te laat. Dat maakt mensen boos, ze verliezen het vertrouwen in de overheid. Ondertussen blijven de privébedrijven die de milieuschade veroorzaken buiten schot – zag u al een woordvoerder van het chemiebedrijf 3M in tv-studios? – terwijl ze de winsten blijven incasseren.
Nog erger is dat traditionele politieke partijen vastzitten in oude denkschema’s. Hoe anders te begrijpen dat de Vlaamse regering en het Antwerpse stadsbestuur met open armen chemiereus Ineos in de Antwerpse haven verwelkomen, en zelfs een waarborg verlenen? Zo verleggen ze opnieuw de risico’s van de initiatiefnemende industrie naar de gemeenschap en de toekomst. Het Ineos-project wil op basis van bijproducten van vervuilend schaliegas uit de Verenigde Staten basisgrondstoffen produceren om plastics te maken, terwijl de wereldwijde productie nu al hoger is dan de vraag. Ondertussen recycleren we in Europa amper een fractie van de geproduceerde plastics. Voor een klimaatneutrale samenleving moeten we volledig van de fossiele brandstoffen en van wegwerpplastics afraken.
Gevaarlijke cocktail
Een redactioneel commentaar in deze krant wees op de nood aan een andere logica voor onze samenleving (DS 16 juni): welvaart produceren zonder dat het ons welzijn aantast. Daarop voortbouwend kun je stellen dat de overheid het sociaal contract – waarbij ze zekerheid biedt aan haar burgers – eenzijdig heeft opgezegd in haar streven naar ‘vooruitgang’. Daar kun je geen antwoord op formuleren als je louter wat morrelt aan de regels. Enkel rule-altering politics kan ons uit deze situatie helpen: we hebben nieuwe regels nodig voor de milieuwetgeving en voor het publieke debat.
Zo is er nood aan nieuwe regels die het gebruik van chemicaliën regelen. Voor de meeste is amper kennis voorhanden over de risico’s voor mens en milieu. En een geval-per-geval-analyse gaat voorbij aan de gevolgen van de blootstelling aan een cocktail aan chemicaliën. Een doorbraak zou zijn dat geen enkele chemische verbinding die niet-afbreekbaar is of hormoonverstorend werkt, toegelaten wordt zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van de overheid, op basis van cruciale maatschappelijke meerwaarde.
Voor afval geldt eenzelfde redenering. We hebben stapels wetten en normen opgesteld waar afvalverwerking aan moet voldoen. Langzaam verschuift de aandacht van verwerking naar recyclage en hergebruik. Maar de noodzakelijke trendbreuk ligt in de ontwikkeling van een kringloopeconomie, en zelfs van een regeneratieve economie. Zo wordt afval een bruikbaar product in een andere productieproces en worden producten echt duurzaam, zodat we niet elk weekend containerparken vullen met het zogenaamde wit- en bruingoed.
De instelling van een terugnameplicht voor de producent was een eerste stap in die richting. Met een Europese herstelplicht zouden we een belangrijke nieuwe stap kunnen zetten. Geen right to repair voor consumenten, maar een duty to repair voor producenten.
Rule-altering politics slaat ook op een radicale omslag in transparantie, aanspreekbaarheid en aansprakelijkheid. Het is onaanvaardbaar dat onderzoeksrapporten over schadelijke producten niet publiek worden gemaakt. Producenten moeten aangesproken worden in het publieke debat over wat ze willen produceren. En er zal alleen iets veranderen als de juridische aansprakelijkheid sluitend is. De dading tussen Lantis, de bouwheer van de Oosterweelverbinding, en 3M is dan ook stuitend (DS 15 juni).
De Vlaamse regering wil de rechten van burgers om bezwaren in te dienen bij vergunningsdossiers inperken. Daarmee doet ze net het omgekeerde als wat nodig om het vertrouwen in de politiek te herstellen, en probeert ze een oud vooruitgangsconcept overeind te houden. Misschien is dat geen toeval. Het cynische aan de situatie is dat Vlaanderen beschikte over een vooruitstrevend instituut dat kon helpen om de uitdagingen van de risicomaatschappij aan te gaan. In 2000 richtte het Vlaams Parlement het autonome Instituut Samenleving en Technologie op. Dat deed van 2000 tot 2011 diepgravend onderzoek naar de maatschappelijke aspecten verbonden met wetenschappelijke en technologische evoluties en ontwikkelde nieuwe concepten voor publieke participatie. Nauwelijks tien jaar later werd het afgeschaft door de keizer-kostermentaliteit die de Vlaamse regering al een decennium domineert.
Maar wie denkt de risicomaatschappij in de doofpot te kunnen steken, werkt zich in de nesten. Alleen als we bereid zijn om in alle openheid de discussie aan te gaan over een nieuw sociaal contract, ligt een nieuwe logica die welvaart en welzijn combineert in het verschiet.
Dit opiniestuk verscheen op 26 juni 2021 in De Standaard
Recente reacties